Mediane apofyse: |
Een skleriet die hoort bij het middelste deel van de bulbus.
|
Metatarsus:
|
(mv. Metatarsi) Voorlaatste
(van af het lichaam tellend zesde) pootlid. |
Palp:
|
Afkorting van Pedipalp; pootachtig aanhangsel dat zich direct voor de poten bevindt. De coxa hiervan vormt ook de maxilla.
Heeft geen metatarsus en is bij volwassen mannetjes sterk veranderd voor de overdracht van sperma. |
Palp-organen: |
Zie Bulbus. |
Paracymbium:
|
Een structuur van de ♂-palp, die van het cymbium is afgeleid en daar nog (losjes)
aan vastzit. |
Patella: |
(mv. Patellae) Vierde pootlid
tellend vanaf het lichaam. |
Pedicel:
|
De dunne steel die de cephalothorax (kopborststuk) met het achterlijf verbindt. |
Procurf:
|
(Van een oogrij:) Gebogen met de zijkanten meer naar voren dan naar het midden. |
Prolateraal: |
Aan de naar voor gerichte zijde. |
Proximaal: |
Dichts bij het lichaam of dichtst bij het punt van de aanhechting. |
Recurf:
|
(Van een oogrij:) Gebogen met de zijkanten meet maar achter dan van het midden. |
Retrolateraal: |
Aan de naar achteren gerichte zijde. |
Scapus: |
Een vinger-, tong-, of lipvormig uitsteeksel van de epigyne. |
Scopula:
|
(mv. scopulae) Een bundel haren
aan de onderkant van de tatsus en de metatarsus van sommige spinnen. |
Scutum:
|
Een harde vaak glanzende gesklerotiseerde plaat op de abdomen van sommige spinnen. |
Sigillum:
|
(mv. sigilla) Een verdiepte,
vaak roodbruine gesklerotiseerde plek; vaak op de bovenkant van het abdomen op de plaats waar inwendige spieren zijn aangehecht. |
Skleriet:
|
Een gesklerotiseerde structuur, door membramen verbonden met andere structuren. Gesklerotiseerd wil bij spinnen zeggen:
van harde onbuigzame chitine. |
Spermathecae:
|
De zakken of ruimtes in het vrouwlijk abdomen die zaad ontvangen en bewaren. |
Spintepels:
|
Gepaarde spinsel-producerende aanhangsels aan de achterkant van de abdomen, onder de anale tuberkel. |
Sternum:
|
Borststuk; hartvormig of ovaal deel van het exoskelet, dat de cephalothorax (kopborststuk) van ondere bedekt. |